.

VINGER

Kees van Dongen
Struikelrover zucht en kijkt naar de klok. 'vier uur, het is vier in de ochtend.' murmelt hij een ietwat ontevreden.
'Mijn botten zitten raar.' Hij wrijft over zijn schouder.
'De botten in mijn nek zitten in mijn voeten en de botten uit mijn voeten zwerven zomaar wat rond. Mijn hoofd zit in mijn tenen en mijn kont zit in mijn nek.'
Zn. gaapt en grinnikt.
'Ja lach jij maar.'gromt Struikelrover. 'Alles zit op een andere plek en kan de weg niet vinden.
Ik heb al van alles geprobeerd: Op mijn kop in bed, onder de tafel, in de keuken. Het zet geen zoden aan de dijk, scheelt geen zier.'
'Niet zo hard proberen,' gaapt Zn. en dommelt langzaam in.

Struikelrover kijkt naar de schemering en stapt op zijn kop het bed uit, zijn voeten aan zijn oren, zijn handen op zijn buik, uit zijn oor bungelt een vinger. Hij krabt eraan en schiet in de lach.
'Misschien heeft Zn, wel gelijk, niet zo hard proberen. Gewoon een beetje krabben aan de vinger uit je oor en wachten tot het komt, zoiets.'
Struikelrover kruipt zijn bed weer in, gaapt, nestelt zich in zijn deken en valt in een diepe slaap.



MOLLETJE

Voor D. en L.


'Een pitje.' zegt Struikelrover. 'Een appelpit.
Die stop ik in de grond, kijk, hier.
Van de appels bakt zijn moeder taarten,
die je in de hemel ruiken kunt.


De moeder van het molletje ruikt naar kaneel, 
zegt Zn. zachtjes, 'wist je dat?'